In 2015 schreef ik een libretto(otje) voor het Opera Forward Festival. Ik kwam het zojuist tegen in mijn documenten en dacht, laat ik het eens delen.
Het libretto is in 2016 tot leven gekomen tijdens het Opera Forward Festival in de Stopera met muziek van Rick van Veldhuizen en onder regie van Stephen Liebman.
De inspiratie was het zoveelste krantenartikel over een boot met vluchtelingen die zonk voor de kust van Italië, waarbij tientallen mensen om het leven kwamen.
Rust.
PASSAGIER:
(mijmerend)
De zon.
Oude vakantieliefdes dringen zich op
via de geur van regen op warm asfalt.
Daar is weer dat gevoel van verliefd zijn
dat op een doodnormale dag alle doodnormale dingen doet vergeten.
De vergankelijkheid van de herfst
die komt en kleurt en claimt de enige te zijn die weemoedige snaren mag raken.
Eindeloos donkere winterse ochtenden.
De lente.
Vermoeide levenden kruipen uit hun bleke dode lijven.
Ze willen weer, vooruit naar onbeschreven bladzijden.
SCHIPPER:
(tegen passagier)
Je bent een romanticus.
En ik vaar je weg van de kust
waar je ooit in alle rust je eerste lief hebt gekust.
PASSAGIER:
(mijmerend)
De kust,
Hij lijkt uit mij te verdwijnen.
Zie de vormen vervagen tot vervlogen tijden.
Waar gaan we heen?
SCHIPPER:
(tegen passagier)
Laat mij nu de koers bepalen.
Laat het los, staak je tirade.
Durf in de eeuwigheid te verdwalen.
PASSAGIER:
(de passagier wordt wakker, spreekt tegen de schipper)
Wacht.
Jouw woorden zijn de mijne niet.
Ik spreek vanuit een diep verlangen. We moeten terug.
SCHIPPER:
(tegen passagier)
Deze treurzang ken ik. Maar net als het ijzer
van mijn boot,
ben ik zo onvermurwbaar als de dood.
PASSAGIER:
(tegen schipper)
Toe, geef me nog wat tijd
om óm te kijken, nu mijn wereld in de mist verglijdt.
En de zee, van al haar gedaanten, slechts dat ene gezicht laat zien.
DE ZEE:
Van alle gezichten ben ik dat ene gezicht dat niemand wil zien.
Geen glooiende golf, geen glinstering.
Niet de inspiratie voor een vastgelopen vreemdeling.
PASSAGIER:
(mijmerend)
Niets prikkelt mij meer dan een vaalzwarte zee,
Het water dat doven kan, maar minstens zo flamboyant is als vuur.
Dieptes dónkerder dan de zwaarte van zwart.
En soms voelt ze zo ongeloofwaardig kalm.
(Al moet ik zwemmen)
DE ZEE:
(tegen passagier)
Ik voel mee met de mens die zich tegen zijn vonnis verzet.
Maar vergeefse vluchtpogingen komen op mijn bodem terecht.
Hoe kan ik leven met een graf zo groot en onterecht,
dat zich in het diepst van mijn wezen heeft vastgehecht.
PASSAGIER:
(mijmerend)
Ik wil leven.
SCHIPPER:
(tegen de zee)
Hoe kan de zee die zulke genadeloze golven voortbrengt, zo gevoelig voor de gevolgen zijn.
Die onvoorstelbare onvoorspelbaarheid,
ik geloof niet in een zee met zelfverwijt.
PASSAGIER:
(mijmerend)
We moeten terug.
DE ZEE:
(tegen de schipper)
Je weet niet hoe het is,
om alsmaar de controle te verliezen.
Die noodlottige karaktertrek,
waarmee ik de mooiste dagen in de lelijkste verander.
SCHIPPER:
(tegen de zee)
Ik leun op jouw humeur,
jouw ongeduldige en onverwachtse buien.
Jouw dagelijkse dodendans.
PASSAGIER:
(mijmerend)
Al moet ik zwemmen ik ga niet wachten op de zee, de boot, het water dat mij blijft voortbewegen.
De zin van mijn leven is nog niet afgeschreven.
Al moet ik zwemmen.
De zee wordt ruwer en ruwer.
SCHIPPER:
Voel je dat?
De zee die niet met zichzelf in zee gaat.
Zie hoe zij zichzelf met grijze golven slaat.
Hou je vast.
DE ZEE:
(tegen passagier)
Mijn enige middel om jou te weerhouden,
geef je over aan wat onontkoombaar is.
Blijf op de boot.
Laat het leven geleidelijk uit je glijden.
Ik wil geen dodenmasker aan je slijten.
PASSAGIER:
(mijmerend bereidt de passagier zich voor op de sprong in het water)
Voor al die keren dat ik iets niet waardeerde,
en mijn duizend angsten niet wist te trotseren.
DE ZEE:
(tegen passagier)
(Stop)
Blijf op de boot.
PASSAGIER:
(mijmerend)
Voor al die keren dat ik niet goed genoeg keek,
of niet leek te weten waar ik kijken moest.
Voor al die keren.
Passagier verdrinkt. De zee wordt kalm.
SCHIPPER:
Wat is dat toch met het leven,
met mijn boot,
en de zeldzaamheid van een opluchting.
Maar hoe maak je de anderen wijs,
dat ik neem en niet geef.
Dat niemand de dood overleeft.
EINDE
(Schilderij: Caspar David Friedrich – ‘Monnik bij de Zee’ ca. 1808)